Binnen Netwerk Praktijkbedrijven werken melkveehouders actief aan het reduceren van ammoniak- en methaanemissies. Om de stikstof- en koolstofkringloop op melkveebedrijven in kaart te brengen, worden gedurende het project stalmetingen uitgevoerd bij 15 onderzoeksbedrijven. Wageningen Livestock Research en CLM voeren samen dit intensieve meettraject uit. Onlangs gaven we een masterclass Stalmetingen. Deze vind je direct hieronder.
Om emissies in de melkveehouderij substantieel te reduceren, is het essentieel om precies te weten waar en hoe emissies plaatsvinden en hoe deze beïnvloed kunnen worden. In Nederland worden emissies in de veehouderij berekend met het NEMA-model (National Emission Model for Agriculture). Op bedrijfsniveau biedt de KringloopWijzer inzicht in mineralenstromen en -verliezen. Beide modellen gebruiken internationaal erkende rekenregels die gebaseerd zijn op eerdere onderzoeken.
Ammoniakemissies worden in de KringloopWijzer berekend met emissiefactoren uit de Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL, vroeger RAV). Voor methaan- en lachgasemissies wordt gerekend op basis van gemiddelde voeropname en de samenstelling van voer, urine en mest. Hoewel deze modellen een goed beeld geven van landelijke gemiddelden, kunnen de emissies op bedrijfsniveau sterk afwijken.
Daarom worden op 15 van de in totaal 39 onderzoeks- en demonstratiebedrijven binnen Netwerk Praktijkbedrijven de stalemissies op het bedrijf bepaald. In het eerste jaar is een nulmeting uitgevoerd van ammoniak-, methaan- en lachgasemissies. Dit vormt de basis om het effect van maatregelen inzichtelijk te maken en efficiënte en haalbare reductiemaatregelen te ontwikkelen.
Het bepalen van emissies vraagt inzicht in twee zaken: de concentraties van methaan (CH4) en ammoniak (NH3) in en buiten de stal, en de hoeveelheid lucht die door de stal stroomt (ventilatie). De emissie wordt berekend als: emissie = concentratie x ventilatie.
De concentraties worden gemeten met sensoren. In hangt een lange leiding die lucht uit de stal aanzuigt. Deze lucht wordt continu geanalyseerd op ammoniak, methaan en kooldioxide (CO2). Buiten de stal meten sensoren de concentratie van kooldioxide om het verschil tussen binnen en buiten vast te stellen.
De ventilatie is moeilijk direct te meten in natuurlijk geventileerde stallen, omdat de lucht via meerdere openingen naar binnen en buiten stroomt. Om dit te berekenen, wordt CO2 als tracergas gebruikt. Koeien ademen CO2 uit en mest produceert het gas ook. Door het aantal koeien, hun gewicht, melkproductie en dracht te kennen, kan worden berekend hoeveel CO2 in de stal wordt geproduceerd. Met de gemeten CO2-concentraties kan vervolgens de ventilatie worden berekend, en samen met de concentraties van ammoniak en methaan ook de emissie.
Daarnaast is aanvullende informatie nodig over stalbezetting en bedrijfsvoering, zoals het type vloer, mestbeheer, voeding en beweiding, om de gemeten emissies goed te kunnen duiden.
CLM is een belangrijke partner in het stalmetingentraject van Netwerk Praktijkbedrijven. Op 5 van de 14 bedrijven voert CLM continue emissiemetingen uit, in nauwe samenwerking met Wageningen Livestock Research (WLR). WLR is verantwoordelijk voor de dataverwerking en voert referentiemetingen uit op alle bedrijven. Deze samenwerking bouwt voort op een eerdere meetperiode van beide organisaties. In het huidige traject worden de stalmetingen aangevuld met gedetailleerde registratie van managementgegevens per bedrijf, wat bijdraagt aan waardevolle inzichten voor de melkveehouderij.
In de onderstaande video is te zien wat er komt kijken bij de installatie van de meetapparatuur en wat precies wordt gemeten op een van de bedrijven.
Op termijn wel, maar het verschil is klein. De makkelijk afbreekbare organische stof komt juist in de dunne fractie terecht, zoals in gier. Hierdoor komt er ook bij alleen gier relatief veel methaan vrij. Pas wanneer deze eenvoudig afbreekbare organische stof volledig is omgezet, vermindert de methaanemissie uit gier aanzienlijk.
Met de urine spoelt vaak ook organische stof mee naar de opslag. Dit is meestal de makkelijk afbreekbare organische stof die bacteriën snel omzetten in methaan. Hoewel dit vaak over het hoofd wordt gezien, vormt het een belangrijke bron van methaanemissie. De dikke fractie bevat complexere koolstofverbindingen die ook methaan kunnen produceren, maar dit proces duurt langer.
Bij het beperken van ammoniakemissie zijn een schoon mestoppervlak en minimale luchtbeweging cruciaal. In stallen met een dichte vloer en urine-afvoer is het daarom belangrijk dat er zo weinig mogelijk urine op de vloer achterblijft. Als urine en feces goed gescheiden worden, bevat de dunne fractie een hogere TAN-concentratie (ammoniakvormende stikstof) dan drijfmest. Dit maakt het essentieel om de dunne fractie luchtdicht op te slaan om ammoniakemissie te voorkomen. Voor de dikke fractie geldt dit in mindere mate, omdat deze minder mineraal stikstof bevat.
Het Netwerk onderscheidt drie type bedrijven: onderzoeksbedrijven, demonstratiebedrijven en ambassadeurs. De meeste metingen vinden plaats op de 18 onderzoeksbedrijven. Op de onderzoeksbedrijven vinden experimenten plaats en de resultaten van deze experimenten worden gemeten. Vandaar dat op deze bedrijven dagelijks wordt vastgelegd wat er wordt gevoerd (zowel kwaliteit en kwantiteit). Op 12 van de 18 onderzoeksbedrijven worden op deze bedrijven wekelijks vers grasmonsters genomen. Bij 6 van de 18 onderzoeksbedrijven wordt alleen in de meetweken een vers grasmonster genomen. Er zijn 10 meetweken in het jaar, waarbij aanvullende data wordt verzameld en waarbij de wens is om via een rapportage een terugkoppeling te geven aan de deelnemers. Tot slot vinden er op 15 van de 18 onderzoeksbedrijven continue emissiemetingen plaats in de stal.