Netwerk Praktijkbedrijven ging in 2021 van start. Sinds eind 2021 worden op 15 onderzoeksbedrijven stalmetingen uitgevoerd. Aanvullend worden uitgebreide rantsoen- en overige bedrijfsgegevens op hoogfrequente basis verzameld. Het doel van Netwerk Praktijkbedrijven is om zowel ammoniak- als methaanemissies te verlagen. Aan de hand van de uitgebreide dataverzameling wordt gekeken of de effecten van genomen voer- en diermanagementmaatregelen meetbaar zijn.
De onderzoeksbedrijven zijn verspreid over Nederland en kennen grote verschillen in bedrijfskenmerken zoals grondsoort, type stal en aantallen melkkoeien. Naast voer- en bedrijfskenmerken verschillen ook factoren als weersomstandigheden (wind, temperatuur), keuzes in bedrijfsvoering of veebezetting tussen de bedrijven.
In deze tussentijdse rapportage is te zien dat de emissie van ammoniak op meetbedrijven in Netwerk Praktijkbedrijven een relatie heeft met RE in het rantsoen, melkureum en TAN-gehalte, hoewel verhoudingsgewijs een relatief klein deel van de gevonden variatie door deze kenmerken verklaard wordt. Een deel van de verklaring komt doordat het zogenaamde ‘observationele’ data op praktijkbedrijven betreft. Observationele data verwijst naar gegevens die zijn verzameld in een praktijkomgeving, waar meerdere variabelen tegelijkertijd een rol spelen en niet volledig controleerbaar zijn, in tegenstelling tot experimentele data uit gecontroleerde omstandigheden. Tevens hadden de meeste onderzoeksbedrijven in het netwerk al een relatief laag RE-gehalte bij de start van de metingen.
Op 15 onderzoeksbedrijven van het Netwerk Praktijkbedrijven worden vanaf maart 2021 rantsoen- en overige bedrijfsdata verzameld. Deze dataverzameling is in de loop van 2021 gecomplementeerd met het bepalen van de stalemissies. Het rantsoen van de dieren wordt minstens één op de vijf weken nauwkeurig geregistreerd, waarbij het verstrekte voer en de voerresten worden gewogen. Samenstellingen van de voedermiddelen worden geanalyseerd en/of opgevraagd en dierkenmerken (melkproductie, samenstelling van de melk) zijn op koppelniveau bekend.
In dit rapport zijn voor de periode maart 2021 – 2024 de relaties tussen verschillende voer- en dierkenmerken enerzijds en de ammoniakemissie anderzijds beschreven. Er is gebruik gemaakt van zowel enkelvoudige als meervoudige statistische modellen. De belangrijkste voer- en dierkenmerken die in relatie worden gebracht met ammoniakemissie zijn ruw eiwit (RE), totaal ammoniakaal stikstof (TAN) en melkureumgehalte. Behalve deze kengetallen zijn in het meervoudige model ook melkproductie, staltemperatuur en ventilatiedebiet meegenomen.
Bij het analyseren van de rantsoenfactoren wordt gekeken naar de verzamelde datapunten en hun waarden. De hoeveelheid in variatie in een dataset is van belang. In deze studie is de variatie in ammoniakemissie uitgezet tegen factoren zoals RE, TAN en melkureum om te analyseren in hoeverre deze factoren variatie in ammoniakemissie kunnen verklaren.
De individuele parameters RE, TAN en melkureum blijken significant te zijn. Echter de aanwezige variatie is slechts voor een klein deel, tot maximaal 11%, hiermee te verklaren. Dit komt mogelijk door verschillen tussen de bedrijven, niet-voedingsgerelateerde invloeden op de ammoniakemissie, seizoensinvloeden (metingen zijn door het jaar heen genomen) en een kleine spreiding binnen de geteste parameters (zoals RE) binnen de bedrijven zelf. Verschillen tussen de bedrijven en seizoensinvloeden spelen derhalve een rol, naast de onderzochte dier- en voedingsfactoren.
Uit nadere analyses bleek dat de vaste (‘fixed’) effecten van het ventilatiedebiet, de staltemperatuur en het gemiddelde melkproductieniveau (naast effecten van week- en bedrijfsinvloeden) 40% van de gevonden variantie in deze dataset konden verklaren.
Willekeurige bedrijfseffecten leveren ook een significante bijdrage bij het voorspellen van de wekelijkse ammoniakemissie. Er lijken dus nog onbekende invloeden op ammoniakemissie te zijn, die op bedrijfsniveau variëren en nu mogelijk niet zijn meegenomen in de dataverzameling.
Er is een positief effect van eiwitgerelateerde factoren (melkureum, RE-gehalte, TAN-excretie) op ammoniakemissie. Deze factoren kunnen daarbij slechts een klein deel (6-11%) van de variatie verklaren. Een hoger RE-gehalte, TAN-excretie, of melkureumgehalte resulteert zoals verwacht in een hogere ammoniakemissie.
Een model met de parameters ventilatiedebiet, melkproductie, stalemissiefactor, staltemperatuur en melkureumgehalte biedt bij deze dataset de beste voorspelling. Daarnaast zijn er nog onverklaarde herhaalbare bedrijfseffecten (vermoedelijk vanuit de bedrijfsverschillen) gevonden. Bovendien zijn er ook dier- of rantsoenkenmerken die niet beschikbaar waren voor de analyse die mogelijk ook een invloed op de ammoniakemissie zouden kunnen hebben, zoals bijvoorbeeld genetische aspecten en eiwitkwaliteit van het rantsoen.
De opbouw van de dataset zelf speelt ook een rol. Dit betreft observationele data op praktijkbedrijven. Naast variaties in rantsoenen tussen bedrijven, kunnen ook verschillen in stalinrichting, veebezetting en diverse managementaspecten een rol spelen. Met een observationele studie worden daardoor effecten van bijvoorbeeld het ruw eiwitgehalte verstrengeld met andere aspecten, waardoor resultaten minder eenduidig zijn. Bij experimenteel verkregen data* in speciaal hiervoor ontworpen emissiestallen worden mogelijk betere verklaringen gevonden vanwege meer gecontroleerde omstandigheden. Overigens is het juist een van de doelen van Netwerk Praktijkbedrijven om te testen in hoeverre emissiereducerende maatregelen meetbaar zijn in praktijkomstandigheden.
De dataverzameling wordt in 2025 doorgezet. In het voorjaar van 2026 zal de verder opgebouwde dataset opnieuw geanalyseerd worden op bovenstaande relaties.
*Experimenteel verkregen data wordt verzameld in een gecontroleerde omgeving, zoals emissiestallen, waar invloeden zoals temperatuur, ventilatie en voersamenstelling nauwkeurig worden beheerst.